Het koor

Sinds ruim een jaar zing ik in een koor. Dat stond al jaren op mijn wensenlijstje, maar het was er nog niet van gekomen. Gek eigenlijk, want ik zing al mijn hele leven. Vanuit mijn kinderbedje kraaide ik de wijsjes mee die mijn moeder voor me zong en later, in de huiskamer – vaak in de ochtend en altijd veel te vroeg naar de zin van mijn zussen- zong ik vol overgave mijn favoriete nummers, zoals het Smurfenlied’ van Vader Abraham en later ‘You’ve got a friend’ van Carole King. Ik groeide op, het zingen bleef. Lopend, fietsend, voor mijn dochter toen ze klein was, tijdens het stofzuigen, afwassen en natuurlijk in de badkamer. Waarom ik zong, daar had ik nooit bij stil gestaan. Totdat ik bij dat koor ging.

Het koor vond mij, tijdens een 1-daagse zangworkshop. De vrouw naast me complimenteerde me met mijn stemgeluid. Toen ze hoorde dat ik in Amsterdam woonde, vroeg ze of ik interesse had om me aan te sluiten bij haar koor. Gevleid zei ik ja, deed auditie en werd op een druilerige maandagavond in december hartelijk ontvangen door negentien kleurrijke vrouwen van middelbare leeftijd. Als in een roes dompelde ik – als nummer twintig; het koor was weer compleet – mezelf onder in hun warme aanwezigheid. De eerste keer inzingen zal ik niet meer vergeten. Ontroerd door de vanzelfsprekende meerstemmigheid van deze groep vrouwen prikten tranen van ontroering achter mijn oogleden. Ik schudde ze aan de kant en zong zo goed en kwaad als ik kon mee met de blije inzingwijsjes.

Het koor was geweldig, alles was zalig en een betere plek dan dit bestond er niet voor mij. Het was duidelijk: ik was verliefd. Verliefd op de samenzang, de aandacht en de band die de vrouwen met elkaar hadden. Ik keek op zondag alweer verlangend uit naar de maandagavond. Maar zoals bij elke verliefdheid deed de realiteit zijn intrede. Na een aantal maanden kwamen er scheurtjes in het perfecte voorkomen van het koor. Er werd soms vals gezongen en vals gekeken. Een onjuiste inzet of gemiste tekst kon rekenen op een vermanende blik van de dirigent. Of nog erger, hij zette het lied stil om verhaal te halen. Voor mij als bedeesde nieuweling een regelrechte kwelling.

Ik paste mijn aloude overlevingsstrategie toe: niet teveel opvallen, geen fouten maken en zorgen dat iedereen me aardig vond. Je raadt het waarschijnlijk al: dat werkte niet echt. Het deed in elk geval mijn plezier in het zingen geen goed. Dat kon niet de bedoeling zijn, want daar deed ik het toch juist voor?

Heel mijn leven heb ik gezongen om lucht te geven aan mijn emoties. Verdriet, boosheid, verliefdheid, blijheid: voor alles is een melodie en een lied. Als ik zing toont mijn ziel zich aan de buitenwereld. Zingen doe ik vanuit mijn tenen, met heel mijn lijf en met alle registers open. Door mijn poriën stromen klanken naar buiten als door een miljoen raampjes en deurtjes die wagenwijd zijn opengezet. Als ik zing, gaat het stromen. Wat vastzit in mijn lijf komt in beweging. En dat lucht op en maakt me blij. Daarom zing ik dus!

Hoe het nu verder moet met mijn koor? Ik weet het niet. Behalve zingen helpt schrijven om dat wat vast zit in beweging te krijgen. Dus heb ik de pen ter hand genomen. En als het schrijven even vastloopt, zing ik een liedje. Ik heb er alle vertrouwen in dat het goed komt.

Deze column schreef ik voor Haptonomisch Contact, het vakblad voor haptonomie en haptotherapie. Publicatie: jaargang 2023.-nr.4
< Ga terug naar overzicht