Ik ging op een retraite met drie vriendinnen. Daar kom ik zo op terug, op die retraite. Eerst moet ik even uitleggen dat deze vriendinnen ook buren zijn. Wat begon met begroetingen in het trappenhuis is uitgegroeid tot iets moois dat vriendschap heet. De gemene deler is het zwemmen dat we elke ochtend samen doen, in het water aan onze kade. Weer of geen weer en door alle seizoenen heen. ‘s Avonds appen we elkaar: hoe laat gaan we morgen: half acht, acht uur? Soms splitsen we op; dan gaan we twee aan twee. Dit dagelijkse ritueel leidde tot het delen van meer dan zwemervaringen; vreugde, verdriet en ergernissen komen voorbij, maar ook ingrediënten voor de avondmaaltijd (‘wie heeft er nog een citroen?’) en natuurlijk de verjaardagen, dan zwemmen we met feesthoedjes op, na het douchen zijn er kadootjes voor de jarige en koffie met taart.
Met die buurvrouwvriendinnen ging ik dus op de retraite, die ‘Je ziel voorop’ heette, in een voormalig klooster in Zuid-Limburg. In het enorme gebouw woonden tot 2012 tientallen zusters en in de hoogtijdagen zeshonderd weeskinderen. De sobere kamers – eenpersoonsbed en een wastafel, douche en toilet op de gang – worden nu verhuurd aan passanten en deelnemers van workshops en retraites. Er huist een handjevol bewoners permanent in het gebouw. De verwarming brandde lang niet overal en in de meeste slaapkamers en op de gangen was het koud. Met een van mijn buufjes verhuisde ik naar een kamer met twee bedden, waar de verwarming het wel deed. We trokken onze gemakkelijke kleren en een dik vest aan en maakten ons klaar voor de start van het programma, waar ons yoga, meditatie, schrijfoefeningen en een stiltewandeling te wachten stond.
Na een introductie en voorstelrondje volgde een schrijfopdracht. Wat kwam onze ziel halen? Troost, was het antwoord dat ik opschreef. Mijn schoonmoeder was net overleden en naast herinneringen aan haar bracht het herinneringen aan andere dierbare overledenen met zich mee. Al snel waren er tranen, ik voelde verdriet om wie en wat er niet meer was. De zielen zijn vrij, maar wij levenden hebben het er maar mee te doen.
Het huilen luchtte op. En bracht iets in beweging. Ik voelde me getroost. In het weekend voelde ik nog vaker tranen opwellen, tijdens de yoga en de meditatie oefeningen. Ook andere emoties kwamen langs. In de nacht werd ik wakker, ik moest naar de wc. In de kamer was het aardedonker en doodstil. Snel knipte ik mijn bedlampje aan. Mijn buurvrouw in het bed naast me werd ook wakker en vroeg: ‘Wil je dat ik met je meega de gang op?’ Ik voelde de angst wegvloeien uit mijn lijf. Wetend dat er iemand waakte durfde ik. De volgende dag keken we naar buiten en zagen we sneeuw in de kloostertuin. De stiltewandeling op zondagochtend was prachtig, langs besneeuwde akkers, rijen knoestige knotwilgen, een enkel kapelletjes met het beeld van de heilige Maria, bloemen en kaarsen erbij. Toen we door het dorp terugliepen kon ik het niet laten een buuf te trakteren op een sneeuwbal in haar nek. Dat liet ze niet op zich zitten en er volgde een sneeuwballengevecht met de rest van het gezelschap. Uitgelaten vervolgden we de weg terug naar het klooster. Dat laatste stuk liepen we twee aan twee, hand in hand en arm in arm.
Ter afronding van het weekend doen we weer een schrijfronde. Wat heeft je ziel gekregen, is de vraag. Mijn antwoord is weer troost. Ik heb troost gevoeld. Wat begon met tranen vormde de basis voor een heerlijke troostsoep, aangevuld met allerlei ingrediënten, met onder meer een heleboel vreugde en een snufje angst. Het belangrijkste ingrediënt? Dat we de soep samen bereid hebben. Daar kan niets tegenop. Niets zo lekker als troostsoep.
< Ga terug naar overzicht