Zin 

‘Dan maak je maar zin!’, hoor ik mezelf tegen mijn dochter zeggen. We staan in haar slaapkamer, het is zaterdagochtend en we hebben net ontbeten. Tijdens het aankleden werp ik een blik in haar slaapkamer. Daar is het een behoorlijke rommel. Overal slingeren kleren; de deuren van de kledingkast staan open, net als alle laden, wat overigens een niet fraai inkijkje geeft in een bepaald geen ‘Marie Kondo’-achtige manier van kleding opvouwen. In een hoek van de kamer bespeurt m’n oog een flink stofnest. Bij nadere beschouwing zie ik er ook nog een paar onder de poten van de stoel bij het roze-geschilderde bureautje, dat vol ligt met stapels papier, schriften, diverse etuis en make-up spullen. Onder het bed durf ik al niet te kijken.  

Mijn dringende verzoek om op te ruimen valt niet in goede aarde. Het luidkeelse verweer van mijn 13-jarige dochter was dat ze daar ‘helemaal geen zin in had’. Waarop ik er dus uitflapte dat ze dan maar zin moest maken. Na het hardop uitspreken van deze woorden kromp ik inwendig een beetje ineen. Omdat ik direct een echo uit het verleden hoorde, waarin ik dit zinnetje ook vaak te horen kreeg. Misschien ook wel toen ik 13 was. En toen ik, net als mijn dochter nu, een eigen paard wilde en vooral zin had om te dromen over alles wat met paarden te maken had. 

Dit alles realiseerde ik me natuurlijk erna pas, nadat ik nog eens met klem had aangedrongen op een opgeruimde kamer en naar de badkamer was vertrokken, waarna mijn dochter haar kamerdeur boos achter me dichtsloeg. Ik ging op het toilet zitten en haalde diep adem. De kramp werd erger toen ik me bedacht dat ik deze woorden behalve tegen mijn dochter ook nog vaak tegen mezelf zeg. Als ik vind dat ik moet doorzetten, soms tegen beter weten in. Bah. Ik zuchtte nog eens diep en voelde me al iets lichter. 

Ik liep terug naar de kamer van mijn dochter en klopte aan. ‘Nee’, antwoordde ze met een boze stem. Ik klopte nog een keer. Dit was een beetje ons spelletje. Na een keer of drie ‘nee’ kwam er altijd een ‘okee dan’. Zo ook nu weer. Ik gluurde door een kiertje van de deur. ‘Ik heb wel zin om je te helpen’, zei ik. Een beetje mokkend liet ze me binnen. En terwijl we haar kamer onder handen namen, vertelde ik over deze column die ik aan het schrijven was. Over haar. En over zingeving. ‘Wat geeft jouw leven zin?’ vroeg ik haar. Ze hoefde er niet lang over na te denken. ‘Paarden’, antwoordde ze stellig, terwijl ze haar kleren van de vloer plukte. Ik dacht na over mijn eigen antwoord op die vraag. En gaf haar toen een stevige knuffel. 

Deze column schreef ik voor Haptonomisch Contact, het vakblad voor haptonomie en haptotherapie. Publicatie: jaargang 2024.-nr.2
< Ga terug naar overzicht